3. Netto-verhoging verbonden partijen
Door de oplopende inflatie, de gestegen salariskosten en de oplopende rente zien we een stijgende lijn in de bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen. Voor de jaarschijf 2025 bedragen de uitgaven aan de gemeenschappelijke regelingen ruim € 13,0 miljoen, circa 17% van het begrotingstotaal.
We hebben de betreffende begrotingen van de gemeenschappelijke regelingen met daarin de onderbouwing van de kosten aan de raad gepresenteerd. Op basis van deze begrotingen stijgt de bijdrage van de verbonden partijen in 2024 met € 753.000.
De oorzaak van de stijging is de verhoging van de bijdrage aan de GRSA2 (€ 570.000), de GGD
(€ 55.000), de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) (€ 24.000), de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO) (€ 66.000) en MRE (€ 38.000). De bijdragen zijn gebaseerd op de vastgestelde begrotingen van deze verbonden partijen.
Een gedeelte van de stijging vangen we op door inzet van de stelpost loon- en prijscompensatie
(€ 540.000).
4. Lagere rente- en afschrijvingskosten
Jaarlijks actualiseren we de meerjarige rente- en afschrijvingslasten. Op basis van deze actualisatie zijn in 2025 de afschrijvings- en rentekosten lager. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat niet alle investeringen in het tempo zijn uitgevoerd zoals in de raming is opgenomen. Met name de investeringen in het Centrumplan Budel, de gemeenschapsvoorzieningen de Schaapskooi en de Schakel, Samen naar de A2, fietspaden 2022, projecten in het uitvoeringsprogramma wegen, verledding openbare verlichting, Meemortel vervanging verhardingen rijbaan en het uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer
Verder ramen we lagere rentekosten omdat het afgelopen halfjaar de rente op de kapitaalmarkt daalde. In de begroting 2025 houden we rekening met een rentepercentage van 3,25% (was 3,75%).
5. Ontwikkelingen binnen de programma’s
In de begroting 2025 nemen wij in de jaarschijf 2025 (ruim € 2,5 miljoen ) en in 2026 (bijna € 2,3 miljoen) op. Vanaf 2027 nemen wij circa € 1,4 miljoen op. In bijlage 8 “ontwikkelingen begroting 2025” zijn deze lasten gespecificeerd.
De belangrijkste ontwikkelingen zijn:
a. Jeugdzorg: Extra middelen door stijgende kosten jeugdzorg en structureel maken van de inzet van 2 jeugdconsulenten
b. Investeringen in de openbare ruimte (Samen naar de A2, verkeersveiligheid en riolering).
c. Investeringen/vervangingen sportaccommodaties o.b.v. het uitvoeringsprogramma sport 2025:
o.a. Vervanging sportvloer Smeltkroes, LED verlichting (fase 2), velden VV Maarheeze
d. Middelen sportvisie meerjarig opgenomen vanaf 2026
e. Verkenning mogelijke gebiedsontwikkeling Maarheeze
f. Opstellen omgevingsplan
g. Onderwijs: extra inzet projecten Integraal Huisvestingsplan
h. Toezicht en handhaving: Project permanente bewoning vakantiepark
i. Toezicht en handhaving: Structureel maken van de inzet van 2 tijdelijke boa’s
j. Recreatie en toerisme: middelen voor het uitvoeringsprogramma toerisme o.b.v. nieuwe visie.
k. Opvang zwerfdieren en ongediertebestrijding
l. Organisatieontwikkeling en dienstverleningsconcept.
6. Stijging salariskosten
De salariskosten in de begroting 2025 zijn gebaseerd op de cao die op 31 maart 2025 afloopt en een loonstijging van 2,3%. Onderhandelingen over een nieuwe cao zijn opgestart. De verwachte loonstijging (2,3%) vangen we in de begroting 2025 op door de stelpost loon- en prijsstijging in te zetten.
De stijging van de salariskosten door voorgestelde formatie-uitbreiding zijn onder de ontwikkelingen per programma opgenomen. In de programma’s is een toelichting gegeven waarvoor en waarom deze formatie benodigd is. De stijging van de salariskosten wordt veroorzaakt door de periodieke verhogingen.
Voor een toelichting op het totale P-budget verwijzen wij u naar de paragraaf bedrijfsvoering.
7. Afval, riool, doorberekende uren aan projecten
Binnen de beleidsvelden afval en riolering ontstaat per saldo een voordeel van € 16.000. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat de doorberekende uren (inclusief overhead) per saldo hoger zijn dan de raming. Aan riolering worden meer uren en rentekosten doorbelast en aan afval worden minder uren doorberekend. Deze per saldo hogere doorbelastingen worden in het tarief doorberekend. Hierdoor wordt de exploitatie per saldo minder belast .
Anderzijds is de btw-component die in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht wordt doorberekend hoger dan geraamd. Op de beleidsvelden afval en riool ontstaat hierdoor een voordeel.
Op basis van de actualisatie van de urenverdeling ontstaat een voordeel van € 26.000 in de doorberekende uren aan projecten en grondexploitaties.
8. Netto-voordeel leges, toeristenbelasting en marktgelden
Bij het opstellen van de begroting 2025-2028 hebben we een berekening van de leges tarieven geactualiseerd. De financiële gevolgen van de actualisatie van de legesverordening 2025 zijn in de begroting 2025-2028 verwerkt.
Bij de berekening van de legestarieven houden we rekening met de kaders van uw raad. Geconcludeerd is dat het bereiken van 100% kostendekkendheid van tarieven complex is. Dit is complex omdat we rekening moeten houden met regionale afspraken, kaders van de raad, maatschappelijke doelstellingen en wettelijk vastgestelde tarieven. Het kostendekkingspercentage voor 2025 komt uit op 78,20%
(2024: 72,69%).
In de begroting 2025-2028 hebben we de marktgelden, de begraafrechten en de toeristenbelasting met 2,3% verhoogd. Het netto voordeel van de actualisatie van de leges is voor 2025 € 35.000. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de stijging van het aantal reisdocumenten en rijbewijzen. In de paragraaf lokale heffingen is een uitgebreide toelichting opgenomen.
9. Stabiele woonlasten
Voor 2025 kiezen we voor stabiele woonlasten. Wij stellen voor om de tarieven van het rioolrecht en de afvalstoffenheffing voor 2025 niet te verhogen en de ozb opbrengst met 9,3% te verhogen. Enerzijds stijgt de ozb-opbrengst met het inflatiepercentage (2,3%) en een compensatie voor het niet verhogen het rioolrecht en de afvalstoffenheffing (4%). Anderzijds stellen wij een verhoging van 3% voor om de extra lasten van de gemeenschapsvoorzieningen te dekken. Deze extra opbrengst van 3% (€ 177.000) storten we in de reserve gemeenschapsvoorzieningen. Uit het overzicht “ontwikkeling woonlasten” in de paragraaf lokale heffingen blijkt dat in de periode 2023-2025 de totale woonlasten gemiddeld met 1% zijn gestegen.
In de begroting 2025-2028 is een areaaluitbreiding voor woningen (0,4%) en voor niet-woningen (0,2%) verwerkt. Verder is in de jaren vanaf 2026 een verhoging van 2,3% van het ozb tarief meegenomen. Dit doen we omdat jaarlijks de lonen en prijzen stijgen. Omdat de jaarschijf 2028 een kopie is van 2027 betekent dit een voordeel vanaf 2028 van € 127.000.
10. Besparingen binnen bestaande budgetten
In de jaren 2020 tot en met 2022 waren de jaarrekeningresultaten groter dan € 3 miljoen en in 2023 bedroeg het rekeningresultaat € 1,8 miljoen. Voor het merendeel is dit veroorzaakt door incidentele en niet-beïnvloedbare voordelen. Uit een analyse van de budgetten van de laatste 3 jaren komt naar voren dat een aantal budgetten structureel naar beneden kunnen worden bijgesteld. Het voordeel dat hierdoor ontstaat in 2025 (€ 455.000) en vanaf 2026 (€ 368.000) is in deze begroting verwerkt.
11. Geen prijscompensatie niet geclaimde budgetten
Om de loon- en prijsstijgingen op te vangen nemen wij al jaren een stelpost op en verhogen wij niet automatisch de budgetten. Eventuele niet-benodigde loon- en prijsstijgingen in enig jaar komen dan als voordeel terug in de exploitatie. Het indexeren van budgetten is namelijk al jaren geen automatisme. Alleen aantoonbare loon- en prijsstijgingen komen hierdoor in aanmerking voor indexatie.
In 2025 stellen wij voor om automatische indexatie op budgetten alleen toe te passen daar waar het onvermijdelijk is vanwege externe en/of wettelijke oorzaken zoals de gemeenschappelijke regelingen, regionale afspraken in het sociaal domein en CAO overeenkomsten. Alle niet doorgevoerde prijsverhogingen in de overige budgetten werken daarmee als een reële budgetverlaging en zijn een voordeel voor de begroting.
12. Inzet surplus algemene reserve
Gemeenten mogen vanaf 2025 jaar het surplus in de algemene reserve (de reserve waar geen bestemming aan is gegeven) aanwenden voor het dekken van structurele exploitatielasten. Van dit vrij besteedbare deel, het surplus, mogen gemeenten 10% inzetten voor structurele lasten. Dit onder de voorwaarde dat de solvabiliteit van de gemeente groter of gelijk aan 20% is en blijft. Dit deel wordt dan tot ‘structurele baat’ bestempeld. Ook moet het weerstandsvermogen naar het oordeel van de toezichthouder voldoende zijn, gebaseerd op een adequate risico-inventarisatie.